Citroën.

Zo zit je op je vrije vrijdagmiddag, jaja, dat was dus gisteren, te mijmeren over auto’s. M’n hobby. En over André Citroën, die van de week 136 jaar geleden werd geboren. Hoe is die passie voor auto’s nou ontstaan en waarom in hemelsnaam Citroën? Nou, dat weet ik niet. Wat ik nog wel weet is dat ik als kleine jongen met m’n step langs de Breedveldsingel reed en gepassioneerd naar een Ford Taunus kon kijken. Die had een wereldbol voor op de motorkap. Heel mooi. En daarvoor stond een DKW. Die pruttelde heel raar als tie wegreed. Onder het dressoir in de eetkamer had ik mijn schat met tientallen Dinky Toys, modelauto’s waar ik braaf mee kon spelen. Neefjes en nichtjes, die op bezoek kwamen kregen bij uitzondering een of twee afgeroste verveloze exemplaren om zich even mee te vermaken. Het echte spul hield ik heel sociaal voor mijzelf. Op het pleintje waar wij woonden, stond een grote auto van meneer Bosnak. Die had later een Princess Vandenplas met een heuse Rolls Royce-motor. Op het pleintje stond ook de zwarte Opel Kapitän van mijn vader. Maar dat was niks bijzonders. Toen hij in 1959 een nieuwe auto ging kopen, mocht ik mee. Met vader en moeder maakten een proefrit in een Citroën DS. Voor mijn geboorte hebben ze drie Citroën Traction Avant gehad, dus niet onlogisch, die keuze voor een proefrit met de DS. Wat een droomauto was dat! Zo futuristisch en hij gleed over de weg. Maar moeders werd er wagenziek in en er zat geen doorlopende voorbank in, waardoor Klein Keesje niet mee op reis kon. Dus werd het weer een Opel Kapitän. Een grijze met doorlopende voorbank met grijze skai bekleding. Dat was wat anders dan de DS met stoffen fauteuils. Ik denk dat die teleurstelling geleid heeft tot mijn Opel-allergie. Die valt op zich wel weer mee, maar in je leven moet je toch iets hebben om op af te geven. Mijn vriend Gerrit vindt dat niet leuk. Hij houdt van Opel. Dus Gerrit plaagt mij met Citroën. En met de Chinese hulp om het merk in het zadel te houden. Vroeger was die hulp ook nodig. Meneer Citroën maakte de mooiste auto’s en was een goed zakenman, maar kennelijk net niet goed genoeg. Citroën heeft al eerder hulp van Michelin gehad en van Peugeot. Mij maakte dat niet veel uit.
Terwijl ik verder opgroeide was ook voor mij het tijdperk aangebroken van het verzamelen van folders van alle automerken. Met vrienden ben ik zelfs een adviesbureautje begonnen op basis van dat folderbezit en zonder rijervaring: Het Fox Auto-adviesbureau. Mijn vader had zijn leven gebeterd en reed inmiddels BWM. Dat was jarenlang mijn favoriete merk. In die tijd was ik een jaar of 15 en kon ik vakantiewerk doen bij een Citroën-dealer. Den Ouden. Ik mocht nieuwe auto’s poetsen en mocht ze later ook met stoom van paraffine en overbodige tectyl ontdoen.
De Lelijke Eenden (2cv) die daar stonden vond ik erg leuk en dat was eind 60-er en begin 70-er jaren ook een echte cult-auto. Dus na het behalen van mijn rijbewijs ben ik in februari 1971 een 2cv4 gaan rijden. Een witte. Een nieuwe. De 71-02-PN. Na deze een jaartje afgerost ten hebben heb ik, dat moet ik eerlijk toegeven, een slippertje gemaakt met twee Volkswagen kevers (in iets meer dan een jaar, snif) en heb aan die rally-kevers, hoe ontrouw ik ook was, toch ook wel mooie herinneringen. Ik heb het goed gemaakt en heb in de afgelopen 43 jaar kortere of langere tijd zo’n 15 Citroëns gereden, van Eenden tot Xantia, en een collectie van zo’n 250 modelwagens verzameld. Nu zit ik dus moreel vast aan het merk.
Je weet nooit hoe het in de toekomst zal gaan, maar voorlopig ben ik blij dat meneer André begonnen is met Citroëns te maken.